2024-09-08 Bladmineerdersexcursie NEV Snellen in het Horsterwold

Bladmineerdersexcursie 2024 NEV Snellen in het Horsterwold

23 september 2024, door Violet Middelman & Remco Vos (met dank aan Ben van As)

 

Op 8 september 2024 was weer de jaarlijkse bladmineerders- en rupsen excursie van NEV Snellen. Ditmaal was de keuze gevallen op een gebied in de Flevopolder, het Horsterwold bij Zeewolde. Een van de grootste aaneengesloten loofbossen van Nederland, met een variatie aan diverse soorten loofbomen, dat leek ons een geschikte plek voor een bladmijnenexcursie. Er waren twintig aanmeldingen en om 11 uur was iedereen aanwezig op de parkeerplaats en kon de excursie beginnen.

 

Na een korte introductie en uitleg door Tymo gingen we op pad, maar zoals altijd kun je al direct beginnen met speuren. De parkeerplaats stond vol met lindebomen, waarop we naast enkele bladmijnen, ook een rups van het kroonvogeltje (Ptilodon capucina) en een tiental rupsen van de wapendrager (Phalera bucephala) vonden.


Speuren naar de bladmineerders (foto Tymo Muus)

 

Meerdere soorten bladmineerders zijn op linde Tilia te vinden, waaronder de lindeooglapmot, (Bucculatrix thoracella). Deze soort maakt kleine gangmijntjes, vaak beginnend in de oksel van een bladnerf. De sterk gekronkelde mijnen van de lindemineermot (Stigmella tiliae) zijn groter en langer dan die van de lindeooglapmot. De frass zit vaak in het eerste deel van de mijn in een smalle lijn, en in het tweede deel in boogjes en vult dan de gehele breedte van de mijn.

 

Mijn van de lindemineermot - Stigmella tiliae (foto Remco Vos)



Mijnen van de lindeooglapmot - Bucculatrix thoracella (foto Remco Vos)

 

Wat verder in het gebied stonden ook lindebomen en op één van de bomen troffen we meerdere mijnen aan van de lindevouwmot (Phyllonorycter issikii). Dit zijn vouwmijnen aan de onderzijde van het blad, welke vanaf de bovenzijde vaak al herkenbaar zijn doordat de vraatsporen ook vanaf die zijde te zien zijn. Let erop bij potentiële lindemineermotmijnen moet je altijd controleren of de frass op een bolletje in de hoek van de mijn zit (op onderstaande foto is dat niet te zien, omdat de mijn beschadigd is). Soms zitten soorten die op eik voorkomen ook op lindes. Dit is de eerste waarneming van deze soort in provincie Flevoland.

De koker van een witsprietkokermot (Coleophora violacea) werd ook nog gevonden op een lindeblaadje.


Mijn van de lindevouwmot - Phyllonorycter issikii (foto Remco Vos)

 

Op bereklauw (Heracleum) zijn ook bladmijnen te vinden, veel soorten hiervan betreft echter vliegen en dat zijn niet de soorten waarnaar wij als werkgroep zoeken. Gelukkig zijn er ook rupsen van vlinders op te vinden. De jonge rupsjes van de mineerborstelmot (Epermenia chaerophyllella) maken kleine gangmijntjes, in een later stadium leven de rupsjes vaak in een groepje aan de onderzijde van het blad en grazen van het blad, hierdoor ontstaat venstervraat en daardoor vaak al vanaf de bovenzijde zichtbaar.


Door dus te letten op de vlekken aan de bovenzijde van de bladeren is het redelijk makkelijk om deze soort te vinden. Zo ook tijdens onze excursie en aan de onderzijde zaten enkele tientallen rupsjes.


Rupsjes en vraatsporen van de mineerborstelmot - Epermenia chaerophyllella (foto Remco Vos)

 

In het gebied stonden aardig wat iepen Ulmus en daarop vonden wij meerdere gangmijnen. Zoals de naam al aangeeft van de iepenbladrandmineermot (Stigmella lemniscella) kronkelt deze mijn vaak richting de bladrand. De mijnen van de iepenmineermot (Stigmella ulmivora) zijn zeer gelijkend maar wijken wel iets af.  Waar die van de iepenbladrandmineermot nauwelijks verbreden, zijn die van de iepenmineermot meer variabel en worden deze breder in het latere deel van de mijn. Het enige kenmerk dat dan onderscheidend is, is dat de rups bij de iepenbladrandmineermot de mijn verlaat door een boogje te snijden in de bovenkant van het blad en die van de iepenmineermot een boonvormig (of niervormig) gaatje in de onderzijde.


DSCF7030 iepenbladrandmineermot
DSCF7105 iepenmineermot

Mijn van de iepenbladrandmineermot - Stigmella lemniscella  & mijn van de iepenmineermot -

Stigmella ulmivora (foto’s Remco Vos

 

Op iep Ulmus troffen we eveneens de rups van een macrovlinder, ditmaal de witvlakvlinder (Orgyia antiqua). Een andere gangmijn die we op iep vonden was een kleinere, de mijn van de donkere iepenooglapmot (Bucculatrix ulmifoliae). Het ei wordt meestal afgezet in de hoek van de hoofdnerf en een dikke zijnerf, waarna vaak een sterk kronkelend mijntje gevormd wordt, daarna volgt een vrij strakke en rechte lijn langs de zijnerf van ongeveer anderhalve centimeter die volledig met frass is gevuld. Vlak voordat de rups de mijn verlaat, buigt de gang af van de (hoofd)nerf.


Mijn van de donkere iepenooglapmot - Bucculatrix ulmifoliae (foto Remco Vos)

 

In de stengels van Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum) zijn vaak de sporen te vinden van de dwergvedermot (Adaina microdactyla), er zijn meerdere generaties per jaar. Zowel de zomer, als de overwinterende generaties boren zich in de plantenstelen, maar de overwinterende exemplaren blijven daar de rest van de winter inzitten. Dit gebeurt in een soort van gallen (verdikkingen) in de steel, in het voorjaar na de overwintering komen de imago’s tevoorschijn. Een goede reden dus om de planten (deels) niet te maaien en te laten staan.

 

Mijn van de dwergvedermot - Adaina microdactyla (foto Remco Vos)

 

Verder vonden we op koninginnekruid ook nog de sporen van de rupsjes en even later vonden we ook nog kokers van de koninginnekruidkokermot (Coleophora follicularis). De kokers zitten aan de onderzijde van de bladeren en de rupsjes maken in het blad een gaatje en kruipen vanuit de koker het blad in en vreten vandaaruit van het bladmoes en zorgen voor een vlekmijn die vanaf de bovenzijde zichtbaar is. Aan de onderzijde zie je dan ook het gaatje dat de rups gemaakt heeft en als je geluk hebt ook de kokers.

 

Koker van de koninginnekruidkokermot - Coleophora follicularis (foto Remco Vos)

 

Er stonden ook veel elzenbomen (Alnus) in het gebied en ook daar zijn diverse soorten bladminerende vlinders op te vinden. Al snel vonden we de sporen van de elzenzilvervlekmineermot (Heliozela resplendella). De rupsjes leven in de hoofdnerf, gaan vervolgens door een zijnerf en steken dan via het bladmoes over naar de volgende zijnerf. Hierbij maken ze een opvallende lichtere lijn met frasskorrels tussen de twee nerven. Vervolgens gaat het rupsje weer terug naar de hoofdnerf  en uiteindelijk  zal de rups een ovaal bladstukje uitsnijden van ca 2 x  mm, en zal daarin op de grond vallen.


DSCF7088
DSCF7087

Mijn van de elzenzilvervlekmot Heliozela resplendella en blad met uitsnede in het blad door de rups van de elzenzilvervlekmot (foto Remco Vos)

 

Naast de mijnen van de elzenzilvervlekmot vonden we op de onderzijde van een elzenblad eveneens de vouwmijnen van de gewone elzenvouwmot (Phyllonorycter rajella) en troffen we een koker van de elzenkokermot (Coleophora alnifoliae) aan. Het zijn slanke, bruine spatelvormige kokers. De rupsen overwinteren en maken in het voorjaar een nieuwe zak en zullen omstreeks juni gaan verpoppen.

 

Koker van de elzenkokermot - Coleophora alnifoliae (Foto Remco Vos)

 

Een algemeen voorkomende, maar vrij onopgemerkt gebleven soort is de bitterzoetmot (Acrolepia autumnitella). De imago’s zijn vrij klein en komen slecht op licht af, zodat deze vrij weinig gezien worden. De mijnen zijn makkelijker te vinden, op de bladeren van bitterzoet (Solanum dulcamara)  en verwante soorten vallen de vaak vrij grote voldiepe, transparante blaasmijnen op. De frass wordt door een opening in de mijn naar buiten gewerkt en blijft dus niet zoals bij veel andere soorten bladmineerders in de mijn. De rupsen zijn te vinden vanaf mei tot oktober, een enkele maal zelfs tot in november (bron: Violet Middelman/Remco Vos, op basis van eigen waarnemingen).

 

Mijn met rups van de bitterzoetmot - Acrolepia autumnitella (foto Remco Vos)

 

Rond een uur of vier kwam er een eind aan de excursie en na het doorlopen van alle waarnemingen zijn we deze dag uitgekomen op xx soorten nachtvlinders en x soorten dagvlinders. Van de xx soorten nachtvlinders zijn er xx nieuw voor het Horsterwold (bron waarneming.nl ) Dit laat dus maar goed zien dat het zoeken naar bladmijnen ervoor kan zorgen dat het voor een verrijking van de soorten in een gebied kan zorgen.


We hebben deze dag nog veel meer soorten gevonden dan in het verslag genoemd worden, zie hiervoor onderstaand overzicht.



Wij danken het Staatsbosbeheer voor de medewerking en dat wij in hun gebied de excursie konden houden.


Wil je meer weten over bladmineerders check dan het document dat Ben van, Tymo Muus en wij hebben samengesteld, zie hiervoor deze link.


Geraadpleegde bronnen o.a.


http://www.microvlinders.nl/


https://bladmineerders.nl/introduction/mines/?lang=nl


https://www.vlinderstichting.nl/vlinders


http://www.lepiforum.de/lepiwiki.pl